Zians-Haas Advocaten
Zians-Haas Rechtsanwälte

Grondwettelijk Hof versterkt onafhankelijkheid van energieregulator

13.09.2013

In een lijvig arrest van 7 augustus 2013 vernietigen de raadsheren van het Grondwettelijk Hof diverse bepalingen van de Elektriciteitswet, de Gaswet en een wijzigingswet van 8 januari 2012 over de verdere liberalisering van de energiemarkt.

Foto : © Andrea Damm pixelio.de

Het gaat telkens om artikels of onderdelen van artikels die de onafhankelijkheid van de federale Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (Creg) inperken, en om bepalingen uit de Europese energierichtlijnen die niet correct werden omgezet in nationaal recht.
Onafhankelijkheid van de Creg
Zo vernietigt het Hof de oprichting van een Algemene Raad binnen de Creg, omdat de leden van die Algemene Raad niet over dezelfde onafhankelijkheid zouden beschikken als de andere leden van de Creg, en omdat zij adviezen kunnen formuleren die de Creg binden. Als de federale regering advies wil van de verschillende partijen uit de sector, dan zal zij een Algemene Raad moeten oprichten buiten de Creg (art. 24, §1 en §3 van de Elektriciteitswet).
Het Hof schrapt de tussenkomst van de Algemene Directie Energie bij het monitoren en het toezicht houden op de congestieregels voor het aardgasnet. Niet voor het elektriciteitsnet. In de elektriciteitssector is er enkel sprake van een informatieplicht ten aanzien van de Algemene Directie Energie. Niet van een plicht tot raadpleging of samenwerking, zoals in de gassector. En dus doorstaat de regeling in de Elektriciteitswet de ‘onafhankelijkheidstoets’; die in de Gaswet, niet (art. 15/1, §3, 7° en art. 15/14, §2, 30° van de Gaswet).
De federale regering eigende zich het recht toe om regels op te stellen voor transacties en balancering, weliswaar na advies van de Creg. Maar na bestudering van de Europese energieregels besluit het Grondwettelijk Hof dat transactie en balancering exclusieve bevoegdheden zijn van de energieregulator. De federale regering kan zich die bevoegdheden niet toeëigenen (art. 18, §1 van de Elektriciteitswet).
Hetzelfde geldt voor de aanvragen tot afwijking voor grote aardgasinstallaties en voor aardgasinstallaties die gevestigd zijn op het grondgebied van meerdere lidstaten. Ook daar raken de federale regering en de staatssecretaris voor Energie ten onrechte aan de prerogatieven van de Commissie (art. 15/5duodecies, §1ter, §3 en §4 van de Gaswet).
En zo is de Creg ook ‘solo’ bevoegd voor het uitwerken van een tariefmethodologie. De federale overheid kan zelfs niet bepalen dat de Creg de kostencategorieën moet preciseren waarop de methodologie steunt (art. 12, §2 en 12bis, §2 van de Elektriciteitswet en art. 15/5bis, §2 en 15/5ter, §2 van de Gaswet).
Niet correct omgezet
De wet van 8 januari 2012 verbiedt de natuurlijke personen om een mandaat in de raad van toezicht of het bestuursorgaan van een netbeheerder te combineren met een gelijkaardige functie bij een onderneming die actief is in de productie, levering of transmissie van elektriciteit. Het Grondwettelijk Hof vernietigt deze bepaling omdat de wetgever hier enkel een onverenigbaarheid invoerde voor natuurlijke personen, terwijl de Europese wetgever álle personen viseerde. Dus ook de rechtspersonen.
Ook in de Gaswet wordt een gelijkaardige, te strikt geformuleerde onverenigbaarheid vernietigd (art. 9, zesde lid van de Elektriciteitswet en art. 8/3, §1/1 van de Gaswet).
Energieleveranciers moeten de indexeringsformules die zij toepassen op hun contracten met variabele energieprijzen, online zetten. Dat moet gebeuren binnen de 3 werkdagen volgend op een indexering. Zij moeten ook elke wijziging van die formules publiceren. In de elektriciteitswetgeving is er alleen sprake van een publicatieplicht ten aanzien van de huishoudelijke afnemers. In de gaswetgeving moeten ook de indexeringsformules voor de kmo’s bekendgemaakt worden via het internet. Aangezien er geen reden is voor die ongelijke behandeling, vernietigt het Grondwettelijk Hof de regeling in de Elektriciteitswet, in de mate dat de publicatieplicht niet van toepassing zou zijn op de indexeringsformules voor de kmo-contracten (art. 20bis, §2 van de Elektriciteitswet).
Dat alleen exploitanten van windmolenparken op zee die op het transmissienetwerk zijn aangesloten, recht zouden hebben op groenestroomcertificaten tegen een gegarandeerde minimumprijs, en niet de exploitanten die niet rechtstreeks injecteren in het hoogspanningsnetwerk, is een discriminatie die ook al aan de kaak werd gesteld bij de windmolenparken aan land. Het Grondwettelijk Hof vernietigt deze maatregel in zoverre ze niet van toepassing zou zijn op de offshore-installaties die niet op het transmissienet zijn aangesloten, omdat ze bijvoorbeeld injecteren in het gewone distributienet of omdat ze in een gesloten circuit werken (art. 7 van de Elektriciteitswet).
Een gesloten industrieel net wordt in de wet gedefinieerd als een net binnen een geografisch afgebakende industriële of commerciële lokatie of een lokatie met gedeelde diensten. Een gesloten net is in de eerste plaats bestemd om eindafnemers te bedienen die op de site gevestigd zijn en het bevoorraadt geen huishoudelijke eindafnemers. Het Grondwettelijk Hof oordeelt echter dat de Europese basiswetgeving geen grond biedt om te besluiten dat een gesloten net ‘in de eerste plaats’ moet gericht zijn op bepaalde eindafnemers, en dat er ook geen reden is om te bepalen dat ‘huishoudelijke afnemers’ moeten worden uitgesloten (art. 2, 41° van de Elektriciteitwet en art. 1, 56° van de Gaswet).
Ook de omschrijving van ‘beheerder van een gesloten net’ moet eraan geloven. Althans in de Gaswet. Want daar staat dat een persoon die een eindafnemer via zijn aansluitingspunt op het gasnet, gas laat afnemen zonder financiële prestatie of compensatie, niet kan worden beschouwd als een beheerder van een gesloten net. En ook die formulering voldoet niet aan de Europese voorschriften (art. 1, 57° van de Gaswet).
Gehele of gedeeltelijke vernietiging
Het Grondwettelijk Hof spreekt dan ook de gehele of gedeeltelijke vernietiging uit:
van art. 2, 21°, art. 7, art. 9, 5°, vierde lid, art. 15, art. 16, art. 24, 3°, art. 29, art. 38, 1° en 6°, art. 55, 17°, art. 62, 3°, art. 65, 4°, art. 71, art. 72, art. 76, 3° en 7°, en art. 87, 9° van de wet van 8 januari 2012;
met impact op art. 1, 56°, art. 2, 41°, art. 7, art. 9, §1, zesde lid, art. 12, §2, art. 12bis, §2, art. 18, §1, art. 20bis, §2, tweede lid en art. 24, §1 en 3 van de Elektriciteitswet; en
met impact op art. 1, 56° en 57°, tweede zin, art. 8/3, §1/1, derde lid, art. 15/1, §3, 7°, art. 15/5bis, §2, art. 15/5ter, §2, art. 15/5duodecies, §1ter, 3 en 4, en art. 15/14, §2, 30° van de Gaswet.

<< ga terug